Snavelbeet

 Snavelbeet
Dorlan Slefficsroth


All day I hear the noise of waters
Making moan,
Sad as the sea-bird is when, going
Forth alone,
He hears the winds cry to the water's
Monotone.
Chamber Music (James Joyce)

Eén


Thomas Leroy zwom als een volbloed amfibie in het water en het geld en draaide elke ochtend de kraan wijd open.  

Met het stortbad moest hij opletten. De aanzet was te koud, dat wist hij, maar het kwam snel goed als hij niet aan de thermostaatknop prutste. In de tussentijd schoof hij zijn smartphone in het compartiment van het douchegordijn dat hij via een webwinkel op de kop had getikt. Niets heerlijker dan oog in oog met de wereld wakker te worden en zijn glimmende lijf te tonen. De spetterende stralen likten hem als duizenden jongenstongen. Thomas Leroy gaf zijn fans wat zij zochten, een fotootje hier, een videootje daar. Van achter het plastic doorliep hij tokkelend zijn mobieltje voor de e-mails en berichten van zijn internetvrienden. Post in overvloed en mooi ingedeeld. De serieuze waren voor Thomas, de familiale voor Tits, de ruige voor Tom Goldy. Stiekem hoopte hij wat nieuws van Daniël op te vangen, maar niets. Verdomme! Dan maar de geldkraan. 

Via een gesloten groep had hij een dringend verzoek. Wurgseks luidde de titel. Thomas wreef het nat uit zijn ogen en las de tekst tweemaal. Zijn handel liep steeds beter en dit slag zakenpartners genoot zijn voorkeur. Mannen die zich achter een heldhaftige taal verborgen, waren de grootste zielenpoten als het er op aankwam en de beste betalers. Van seks kwam er met hen weinig in huis en van wurgen nog minder. Dubbel tarief antwoordde Thomas. Oké verscheen er prompt doorheen het gordijn met de afmetingen van een buitenissig condoom. Details later tikte hij met huppelende vingers, gevolgd door het pictogram van een bommetje en de statige letters T.G. voor Tom Goldy. Morgenvroeg had hij les in Romeins recht, een cursus die hij vaker links liet liggen. Dat kwam hic et nunc goed uit. 



Intussen was de waterstraal te warm. Alles in zijn studentenflat werd met de dag onbetrouwbaarder. Ofwel begaf de elektriciteit het en functioneerde de ijskast als oven, ofwel liep het water van de radiatoren niet door de buizen, maar erover. Om niet van geluidshinder te spreken. Bij vlagen leken de buren eerder in de uithoek van de kamer te wonen dan achter de muren. Zijn moeder betaalde de huur en zij vond dat ongemak hoogst romantisch. Volgens haar was dit de ideale leerschool voor een jonge intellectueel van goede huize. Een geharde twintiger kon zijn toekomst beter aan. Gelukkig wist zij niet hoe hij de nadelen van de flat op zijn eigen manier goedmaakte.

In het mapje voor Tits vond hij een bericht van Bromber, zoals hij zijn opa noemde. De knuffel die hij, in tegenstelling tot Daniël, wel nog aan het hart kon drukken. Met de vraag of hij de potloden en schriften niet vergeten was. Ondertussen waren zij hem al langer dan een maand geleden beloofd, van voor de kerst. Het schrijfgerief werd hoogdringend. Het werk moest af. Barbara komt ze vanmorgen oppikken luidde de laatste zin. Kort en krachtig en zonder groet of kus. Alsof de knar hem geen uitstel meer gaf. Natuurlijk was Thomas ze niet vergeten. Het boek van Bomber was ook het zijne. 



Acht uur. En opnieuw, zoals elke ochtend, turnde de buurvrouw haar appartement om tot muzieklokaal. Zij zeulde met stoelen waarvan de metalen poten als getrokken degens knetterden. Het echte wapengekletter zou voor later zijn. Als er in een dramatisch elan, doden gingen vallen en een pak valse noten. Zeg eens a. Een diepe ademhaling en dan was het zover. Aaaaaaaa. Oren dicht. Aaaiii. Bij haar was elke werkdag een zangdag. Pissig draaide Thomas de douchekraan dicht en zocht op de tast naar de draadloze koptelefoon die hij bij de badhanddoek had laten slingeren. Hij had een hekel aan kabaal en bij overmacht kon alleen een klassieke held hem redden. Iemand zoals Wolfgang Amadeus en zijn Requiem. Tevens de vaste soundtrack bij de climax met zichzelf. Want ook, zoals elke ochtend, ging hij voor het alziend oog van de camera nog snel bimbammen. Hier. Nu. Live. Het summum voor zijn betalende volgers. Hij nam zijn klepel in een broeierige grip, snokte brutaal en liet zich meevoeren door het engelenkoor uit het Lacrimosa tot zijn reutel de douchecel aan flarden scheurde.

Veel te snel. Maar goed, het was niet elke dag Pasen.



De lentezon zocht een bondgenoot in de spiegel van het medicijnkastje. Alsof het flitsend ochtendlicht wedijverde met de bliksemafleider van Thomas. En dan kon ook zijn werkdag beginnen. Hij spoelde het engelenhaar van zich af, schoof zijn smartphone uit het reuzegroot preservatief en huppelde druipnat de flat in. Als bij de steeplechase sprong hij over de warboel, zocht naar een slip en plukte op zijn route de eerste de beste jeans van de vloer. De kamer zag eruit als een winkel op koopjesdag, even slordig en even vies. Alleen de prijsbordjes ontbraken. In het hoopje verse linnen op de gymbank, selecteerde hij een kraaknet hemd, een wit. De eerste woensdagmiddag van de maand had hij een hap met mama Diane en daar hoorden afspraken bij. Haar personeel deed de was en de strijk, dus had zij recht op een frisse zoon. Zo zei zij dat.

Hij knelde het stapeltje kleren tussen kop en schouder, keek naar het uur op zijn smartphone en raadpleegde nog eens zijn berichtjes. Gretig pikte hij er dat ene uit met de details voor zijn werkafspraak vanavond. Goed zo, helemaal oké, ook voor de poen. Zijn spaarvarken kwam deze week extra kilo’s aan. Perfect! Hij schoot in zijn kleren en friemelde bij de gedachte aan de roes van straks, zijn steeds parate jongeheer in de uithoek van de Calvin. Koest, smoezelig haantje. Hij suste zijn paal met een zachte klop op het katoen en ritste zijn jeans dicht. Vanavond: eerst het werk, daarna de lol. Als wij met zijn tweeën zijn. Zijn lichaam was te huur, de liefde bezat hij in volle eigendom. Als toekomstige jurist wist hij er alles van.



De gietijzeren toegangsdeur van het gebouw viel met een klap dicht, net toen Barbara kwam aanzetten.

‘Op het nippertje, liefste zusje’, zei hij verwijtend. ‘Ik moet langs de bieb en ga lunchen met Diane. Voor haar moet het stipt zijn, dat weet je toch.’

‘Moederskindje’, blies  zij. ‘Een echte flikker.’ Thomas deed of hij het niet hoorde en overhandigde haar het materiaal voor Bromber in een verfomfaaide broodzak. Het zag er niet echt belangrijk uit. ‘Is dat alles?’ klaagde zij. ‘Moest ik daarvoor speciaal tot hier komen?’

‘Het is meer dan je denkt’, antwoordde hij gewichtig en spurtte weg.

‘En mijn verjaardag? Volgende week word ik achttien!’ riep zij hem na. ‘De hele familie zal er zijn! Jij ook?’

‘Misschien… Als ik die avond niet moet bijklussen tussen de lakens.’ 

‘Hatelijk ventje’, sakkerde zij.

‘Maar zusje toch. Jij bent de liefde van mijn leven.’

En dan verdween hij om de hoek.



Hij vloekte. Een taxi was een betere oplossing geweest. Hij had op enkele meters van het restaurant kunnen uitstappen, buiten het zicht van Diane. Iedereen noemde haar moeke, behalve hij. Alsof er tussen hen twee een afstand bestond, of beter: een afgrond. Moederskindje? Niet echt.

Wat hij deed, kon haar niet schelen. Hij was een relnicht en daarmee uit. Hoe hij het deed, gaf haar steeds een argument om hem af te blaffen. Gevolg: eindeloze tirades die hun orgelpunt bereikten met de wagen die zij hem cadeau had gedaan. Een Mini, een speelgoedauto voor volwassenen. Waarmee hij vertikte te rijden als hij te laat uit zijn nest kroop voor een afspraak met haar en geen parkeerplaats voor de deur dreigde te vinden. Haar gejammer maakte hem misselijk. Daarom vond hij de metro een betere oplossing. Niet dus.



Op het overvolle perron van de ondergrond stonden de reizigers tegen elkaar aan geklit met hun neuzen in dezelfde richting. Windhanen die onweer voorspelden, hun halzen naar één punt op de rails gericht. Nieuwsgierig wurmde hij zich tussen de verkilde pinguïns tot in de triggerzone.

‘Zelfmoord’, jammerde een vrouw in een futloze djellaba. Zij knipperde met haar hondenogen. Van onder de lagen textiel die haar als de bladeren van een kool bedekten, plukte zij een zakdoek die zij tegen haar mond prangde. Alsof zij wilde voorkomen dat dwarrelende ziektekiemen haar een infectie zouden bezorgen. Ook het geroezemoes was een cluster van het woord zelfmoord. Zo klonk het toch. Kale klinkers galmden in de holle ruimte, in vervlochten talen. Vormden een atonaal gewauwel dat de verstomde lichamen van de reizigers aan de betonnen vloer kluisterde. Totdat een piepstemmetje zich uit het midden van de cirkel losrukte en als een bezetene tetterde: 

Houd de dief!’ Een kleine man wrong zich uit de massa. Zijn paraplu was een kapmes waarmee hij de wildgroei open ritste. ‘Mijn koffer!’, krijste  hij ‘Politie!’ 

Niemand verroerde zich. Zijn gevecht deed de logge massa nauwelijks bewegen. Hij kreeg geen vat op de compacte bende die verlamd was door collectief medeleven en alleen begaan was met de gestrande sukkel op de rails.

‘Wat betekent diefstal naast de dood?’, had Thomas de man willen vragen wanneer hij als een ledenpop voorbij wiebelde. Maar hij zei niets en dacht: ‘Jij bent bestolen zoals de sukkel, maar voor jou is het minder erg. De andere verloor het leven, jij alleen de tas.’

‘Houd de dief! Politie!’, hervatte de marionet, even ontroostbaar als de djellaba die vanachter de Kleenex snotterend haar eigen klaagzang verderzette op de tonen van een muezzin. Ter aanmoediging van het slachtoffer kwam zij in actie en beukte als een losgeslagen tol op de omstanders in. Zij sloot zich niet langer aan bij de zelfmoord-canon, maar toeterde samen met de kleine man: 

Politie! Politie! Politie!’

Thomas keek haar met scherpe jukbeenderen aan. Wilde zij de pineut bijstaan of hielp zij de dief met een afleidingsmanoeuvre te ontsnappen? Het was Thomas niet duidelijk. Het zinde hem niet. Zijn ogen waren bazooka’s. Een terrorist had er verleidelijker uitgezien. Hij rukte zich los van de plakkende azan en haastte zich naar de uitgang. 

Met walging veegde hij de mouwen van zijn vest schoon, alsof de resten van een verstikkend zeil aan hem bleven plakken. Tot hij in de buitenlucht bedaarde. Toch bijna.

Hij vloekte opnieuw. Wat een rommel, wat een ramp! Bende rioolratten.

Meer en meer had hij een hekel aan het leven buiten de muren van zijn bestaan en nu was hij zelfs later dan gepland. De uitbrander van zijn moeder kreeg vorm in zijn hoofd. Hij hoorde wat zij zei, hoe zij het zei. Diane daverde.



Uit een ziekenwagen die loeiend kwam aanstormen, wipten twee marsmannetjes die een draagberrie open klapten. Hun vesten met fluorescerende strips over witte verplegersjassen gaven hen iets carnavalesks. Hun rubberen tronies waren dat minder, ook al wilden zij er goedhartig uitzien. Het waren mombakkesen uit een horrorfilm.

‘Opgelet, gloeiend!’, brulde de voorloper naar de omstanders en wierp een sluikse knipoog naar de brancardier achter hem. Brutaal baande het tweetal zich een weg door de menigte.

‘Warm!’, mekkerde zijn kompaan en beende hem zo goed mogelijk bij. 

‘Uit de weg!’, dreigde nummer één opnieuw. Vastberaden als een ober die in een eivol restaurant met een maaltijd sjouwt en dankzij deze smoes makkelijker het gewoel doorklieft. ‘Komt u van beneden?’, snauwde hij naar Thomas en plette hem met de metalen dragers tussen de klapdeuren. 

‘Ja, waarom?’ 

‘Dan weet u dat u ons niet in de weg moet lopen.’

Botweg gaf grappenmaker nummer twee hem met het uiteinde van de brancard een bonk in de ribben en bezegelde zijn geste met een oogwenk naar nummer één. Goed gespeeld, hé makker? Zij lachten hartelijk met hun gemene zet. Voor Thomas was het minder pret.

Hulpverleners hebben recht op de keuze van hun slachtoffer.

‘Rustig maar’, wilde Thomas hen meegeven, maar de volksvermakers waren al uit het zicht verdwenen. ‘Het is toch te laat’, voegde hij er volledigheidshalve aan toe. Pas wanneer hij rechtsomkeer maakte, zijn arm in de lucht stak en Taxi! riep, voelde hij een stekende pijn in zijn lende. Shit! 



‘En? Is de zwijnenstal al opgeruimd?’

Turbulent kwam Diane bij het restauranttafeltje aangevlogen. Toch nam zij rustig de tijd om haar handschoenen in struisvogelleer uit te zippen. Nukkig keek zij om zich heen. 

Thomas liet zich diep tegen de rugleuning van de bank zakken. In de hoop haar met meer afstand wat extra ruimte te geven om te landen. 

Vooraleer zijn moeder goed en wel neerstreek, trok zij haar mantelpakje op zijn plaats en fatsoeneerde haar chemisier. Geen valse plooien. Haar Delvaux-tas plaatste zij als een baby in zijn zitje op de stoel naast haar. En dan had haar vlucht, na wat dikdoenerij in de richting van de aanwezige gasten, haar bestemming bereikt. Na een laatste instructie van tussen haar tanden:

‘Probeer jouw leven eens wat minder walgelijk in te richten!’ 

Zoals altijd begroette zij haar zoon na het scherpe verwijt ook met een afstandelijke smak. In zoverre je die korte knal een kus kon noemen. Ieder zijn methode. Die van haar was radicaal en efficiënt. Opvoeding heette dat. Vanuit de hoogte keilde zij het woord walgelijk als een natte dweil in zijn gezicht. Hier, begin maar te kuisen. Thomas wist dat zij hem ging toesnauwen, ook al was hij op tijd aangekomen. Het liep altijd mis.

Als laatste manoeuvre om te landen gooide zij met een ingestudeerde beweging haar krullen open - de haarlak van Elnett kende haar lokken tot in de puntjes - en peuterde zij de Hermès van rond haar nek. Zonder de sjaal had zij eindelijk een schrale glimlach voor hem over. Haar humeur werd er niet beter op. Vlak ging zij verder:

 ’Wat zin heeft het dat ik jou van kop tot teen in Armani steek, als jij het vertikt om die spullen ’s avonds op een hanger te luchten.’ Niet te luidruchtig en met een grijns naar de tafeltjes in de buurt. ‘De carrière van een jurist vraagt voorbereiding. Daar is inzicht, training en discipline voor nodig, veel discipline.’ Thomas bevestigde lijdzaam met een hoofdknik. ‘Als je in chaos leeft, kom je nergens, dan verpruts je de tijd.’ 

Thomas knikte met aandrang. Het was al goed.

Hij kon beter toegeven, waar stonden zij anders bij het dessert? 

Van diep in het leer van de bank fixeerde hij het tafelblad alsof hij op zijn iPad naar een worstelmatch keek, waarin er eentje meppen uitdeelde en de tegenstander, buiten beeld, in de touwen hing. De uppercut kwam eraan, dat voelde hij. 

‘Ik weet het’, jammerde zij. ‘Het is geen lachertje om een rijkeluiskind te zijn. Dat is niet chic, zoals dat in jouw woordenschat heet. Onbeschofte bohemiens zijn de helden van vandaag. Hoe meer ze gedronken hebben, hoe beter. Uitschot krijgt krediet.’

Hoe zei zij dat? Wie kreeg er krediet? Uitschot? Grappig. En hij dan? Haar uitdrukking tekende een glimlach op zijn gezicht. Zij moest eens weten hoe goed het met zijn krediet gesteld was. Inzien welke held zij met hem in huis had. Dan zou zij naar hem opkijken in plaats van hem te kleineren. Je moest het toch maar doen, je zakken vullen met je ventenkwast. Iets anders dan die kunstenaartjes van haar, die op goed geluk een leeg canvas  met een verfkwast vulden. 

‘Mensen met allure worden afgedaan als truttig’, oordeelde zij. ‘Duf. Een grove vergissing. Winnaars hebben macht en aanzien. Maar ik herhaal het: standing moet je aankweken. Al is het maar om je oude dag te vrijwaren. Het punt is, je moet leren beleggen in het leven, je toekomst veilig stellen.’

Zij liet een stilte nadat zij de woorden winnaars, beleggen en toekomst in de verf had gezet. Zo wisten de luistervinken waarvoor zij stond en hadden ze de tijd om haar  levensles te laten bezinken.

De kelner verscheen naast hun tafeltje en plots speelde de harde tante, een wulpse feeks. Haar tuitmond vormde een robijnrood hart. Een ouderwets met kitscherige viooltjes errond. In de hoop zich ook een houding van een zorgzame moeder te geven. Bevallig plooide zij de vlammende Hermès-sjaal die zij als een strop van rond haar hals had verwijderd tot een vierkant stapeltje en walste hem met beide handpalmen plat. Orde boven alles. Ouderwets of niet. In deze brasserie kon zij het zich veroorloven. 

‘Meneer Georges! Hoe maakt u het? Geen menu, dank u. Heel vriendelijk. Ik houd het op de americain van het huis.’ 

Wat een Huis, wat een Instelling. Met als aanbeveling op de spijskaart een honderdjarig recept van fijngehakt rundvlees waarin de kappertjes even duur waren als kaviaar. Opgediend in Duits hard porselein en te verorberen met blinkend messing. Zo honderd procent smaakvol als de dure kunst aan de muur, het degelijk meubilair en de onverslijtbare kalfsleren zetels. De zaak zat altijd vol, geld trekt geld aan. Ook al was het een veredelde snackbar voor mensen met middelen. Stijf en deftig als de kelner met een bezemsteel in zijn gat.  

‘Natuurlijk, mevrouw Leroy. En zoals steeds, ook… (hij toverde extra viooltjes rond haar pruilmond) … met toastjes? Een fris slaatje en…’ Lachend snorde meneer Georges de balpen van achter zijn oor en hees hem in de lucht, alsof hij de maat aangaf om samen met haar te scanderen: ‘Zonder frietjes! (hoge zangnoot). Zonder frietjes! (lage zangnoot).’ Om, na tromgeroffel, de bestelling in een beduimeld orderboekje neer te poten.

Een stel tetterende schoolkinderen. Zij uit geveinsde sympathie, hij voor de gluiperige commerce en de promotie waarop hij aasde. Maar hij herpakte zich en richtte zijn kogelpen vragend in de stijl van Het Huis op Thomas. De jonge garde mocht niet verwaarloosd worden. 

‘En? Voor u? Ook zoals altijd? 'Americain met friet?’ Hij kuchte om tegenover Diane zijn verontwaardiging te laten blijken. Vooralsnog vereffende zij de rekening en de tip. 

Thomas profiteerde van hun circusnummertje om zijn smartphone boven te halen. Bedrijvig hortte hij van het ene letterteken naar het andere. Zijn duim wipte als een bezetene op het minischerm. Iets anders dan meneer Georges met Bic en bloknoot. Want zeg eens, in welke eeuw leven wij? Als repliek op de ballpoint in zijn richting, wentelde Thomas zijn opgelichte iPhone naar hem toe.

‘Graag Georges. En ook zoals altijd, véél mayonaise. Dubbele portie.’ Wat een volgende krabbel bij de kelner teweegbracht en een grijns van afschuw op het gezicht van zijn moeder. Een uitdrukking die zij voor haar lievelingsober switchte tot een glamour glimlach in pure method acting-stijl zoals in de Hollywood klassiekers waaraan zij verslingerd was. Elegant voegde zij eraan toe: ‘Oh ja, Georges, doe er ook een liter water bij. Zonder bubbels! Je weet nooit wat daar tegenwoordig in verstopt wordt.  En een glas Chablis - om te beginnen - en voor hem (zij wees met degout naar haar spruit en zuchtte) een cola. Een rode suikerbom… zoals u weet.’ Haar gezicht maakte de bocht van een eeuw. Meneer Georges lette er niet op. Hij kende haar bestelling en haar tics uit het hoofd. Militair maakte hij rechtsomkeer. Na zijn bocht kon zij zich een nieuwe grijns veroorloven. En een andere hatelijke opmerking in de richting van haar telg. ‘Een geluk dat er tegenwoordig geen postduiven meer worden ingezet. Jij zou die beestjes tureluurs maken. In godsnaam, wat heb jij het universum constant te melden? Kan je die telefoon niet laten rusten? Ik zie je nauwelijks enkele minuten per maand, terwijl jij alleen met plastic converseert.’ Van verontwaardiging rolde zij haar ogen naar het plafond en trok een spastische facies, voor zover de botox het toeliet. Van plastic gesproken. 

Om haar op te jutten stal Thomas ijlings een foto van haar snibbige smoel en tikte zonder overgang ijverig op het mini klavier verder. Haar tronie floepte de ether in. Iets anders dan het opgemaakte gezicht uit een oude film. Waar konden vrouwen zich toch over opwinden! Tot hij aanvoelde dat zijn moeder zenuwachtig op haar stoel begon te tollen en de permanent die zij bij haar aankomst wild om zich heen had geslagen, met schokjes optutte. Gedrag dat meestal een bar slecht humeur inluidde. Met alle rampzalige gevolgen van dien. Hij had er een hekel aan als zij gedurende de lunch als een nukkig kind voor zich uit zat te staren of, integendeel, een spraakwaterval met de klanten aan de tafeltjes rondom haar inzette en hem straal negeerde. 

Snel borg hij zijn speeltje op en probeerde poeslief: 

‘Goed gedaan Diane. Jij hebt gelijk. In vergelijking met andere studentenkamers, woon ik in een luxe suite. Rommel is snel het huis uit. Dus geen nodeloze discussies. Ik zet mij eraan. Stofzuigertje, hier gaan wij! Kop op, op weg naar nieuw leven.

Na de haarlak inspecteerde zij nu de staat van haar nagellak en kwinkeleerde met een traan in haar stem:

‘Nieuw leven…’ Haar woorden klonken als op een bekraste 33 toerenplaat van zijn opa voor hij zijn platencollectie voor cd’s inruilde, heel lang geleden. ‘Nieuw leven…’, herhaalde zij melodramatisch. De plaat bleef hangen. ‘Zal wel. Daar zijn wij zo ongeveer allemaal aan toe.’

‘Hola, beste Diane…’, argumenteerde Thomas en imiteerde het stemtimbre van zijn vader als hij haar betuttelend toesprak. Een toon die haar anders deed glimlachen, maar vandaag voor een bitsige reactie zorgde. De zoveelste.

‘Vooral met hem ben ik aan een nieuw leven toe.’ Het klonk zoutloos tussen de hap rundvlees. Mijlenver van de method acting daarstraks. Tot ziens Hollywood. Dit was weer een doordeweekse homevideo.

Thomas had geen zin in het gehakketak over de relatie van zijn ouders, gooide zich op de handgesneden frieten voor ze flets werden en ging met een kwak mayonaise op zoek naar een geschikter gespreksonderwerp. 

‘Wat zou je zeggen van een antiekwinkel? Of een kunstgalerie? Zin in een boetiek? Een film?’ 

Kort haalde zij haar schouders op en toonde haar volle gebit toen Georges De Hark naast hen opdook.

‘Ziezo! De droge wijn voor u en de suiker voor meneer.’ Flets imiteerde hij haar anti-zoetmiddel gezicht. Zij applaudisseerde. Eerder voor de aangeboden Chablis dan voor de geslaagde imitatie. Een voldoening die zij met een gil en een snelle slok demonstreerde. Dit was precies wat er nodig was om haar op betere gedachten te brengen. Alcohol doet wonderen was een van haar slagzinnen. De eerste teug toch. Met een hoekje gehakt naar het oudbakken recept van Het Huis in haar puntgave kunstgebit, vervolgde zij het gesprek in de beste filmtraditie:

‘Kom je dit weekend naar Thuynberg? De buitenlucht zal je goeddoen. De radio voorspelt lentezon en zachte temperaturen. Ideaal om rondjes te lopen op ons buitengoed. Want om te blokken is het te vroeg, vermoed ik?’ Zij merkte dat de frieten hem dierbaarder waren dan haar woorden en drong niet aan. Zeker toen hij naast de klots mayonaise een keutel ketchup perste. ‘Enfin… Geef maar een seintje met dat prachtige apparaat van jou. Dan doe je er iets nuttigs mee. En neem je tijd. Het is oké als ik het vrijdagochtend weet. Voor ik de stad uitrijd en Elise heb kunnen bellen voor het menu. Jij kent haar: een en al stress als zij niet weet hoeveel man er aanschuift.’ Ondertussen was hier de kom met frieten leeg en vertoonde het schoteltje met mayonaise alleen vage sporen. Hij was voldaan, dus kon zij beter meteen toehappen: ‘Wat denk jij? Zet Elise een bord bij?’ 

‘Even kijken…’ Met een breed gebaar scharrelde hij zijn iPhone op, ging naar zijn agenda en hield er met opgeblazen wangen de nodige spanning in. Als een eend kwaakte hij de beginnoten van Beethovens Für Elise. ‘Tatta, tatta, taaa, tatta, tattaaaaaaa…’. Een belegen witz waarmee hij naar de keukenhulp verwees, maar waarvan zijn moeder de humor niet kon smaken. Als een tweederangs acteur die zonder overgang de rol van minnaar naast die van zoon opvoerde, sloot hij af met: ‘Sorry Diane. Het zal voor een andere keer zijn. Jammer.’

Zij liet - ook niet als moeder, maar als afgewezen lief - haar ogen zakken en perste het wijnglas tegen haar mond om het, in één teug, soldaat te maken. Met een verbeten lip hief zij het lege glas de hoogte in. Woordeloze krijgstaal in de richting van dierbare Georges achter de tap. De anderen laten mij vallen, dus zorg jij maar voor nieuw kruid, beste Georges. Haast je, nog één. In verstandhouding priemde de kelner zijn blauwe pen de lucht in. Zonder koorzang dit keer. 

In afwachting van meer alcohol richtte zij zich sluiks tot haar zoon-de-theater-amateur en zei venijnig:

‘Beste Tits, met de keer wordt de imitatie van jouw vader beter. Dezelfde intonatie, dezelfde grollen. Een arts is vierentwintig uur op vierentwintig met zijn patiënten begaan, dat weet ik. Maar straks doe je zoals hij. Dan zie ik je ook nooit meer.’ 

Thomas kuchte nerveus. Liefst wijde hij niet uit over zijn eigen doen en laten, zeker niet over die van zijn verwekker. 

‘Vrienden, ma. Je weet hoe belangrijk die zijn. Met al dat werk in de week is er geen tijd meer voor hen. Ik heb ze nodig. Voor mijn carrière. Om vooruit te geraken. Jij zegt zelf dat ik er werk van moet maken.’ 

‘Breng ze mee’, probeerde zij stiekem en onderdrukte rakelings een hik. ‘Ik ben een progressieve moeder, met een open geest. Iedereen is welkom, dat weet je. Dan bouwen wij een feestje. Met veel volk. Zoals vanouds.’ Zij klemde haar rood gelakte nagels in zijn arm. Alsof het lichamelijke contact een bijkomend argument kon vormen, maar hij wist beter. Hij voelde het als de grip van een meedogenloze spin. Gelukkig hield zij het kort en concentreerde zich op het nieuwe wijnglas waarmee Georges kwam aandraven. ‘Elise zal tevreden zijn. Zoals toen jij net de basisschool achter de rug had. Weet je nog? Elke week een ander vriendje aan tafel… en in je bed. Wat een plezier hadden wij toen. Jij ook, vermoed ik, hoop ik.’

Zij genoot na. Hij ook, maar liet het niet merken. Iedereen mocht in zijn onderbroek kijken, behalve zij. Wel maakte zij een punt: er was niets veranderd, of toch weinig. Ondertussen was hij, in en buiten het bed, flink wat inventiever geworden. En liet hij zich, op de een of andere manier, ervoor betalen. Hij voelde een nieuwe sms in zijn jeans trillen en reageerde niet. Zoals gepland: kalm blijven tot bij het nagerecht. Dan mocht de bom barsten. De afspraak voor vanavond lag vast, ook de financiële. Diane moest eens weten hoe gedisciplineerd hij met zijn klanten omging. Vooral met nieuwe: die leerde hij te wachten. Dat hitste hen op en bracht meer zaad in het bakje, in elke betekenis van het woord.

‘Ik dacht dat je een oogje op iemand had?’, vroeg zij losjes tussen twee slokken door, haar gezicht even droog als de wijn. Hij kon haar raspende adem proeven en probeerde haar niet aan te kijken. ‘Die adonis van de fotootjes op jouw smartphone. Iemand uit jouw jaar.’ Strak keek zij Thomas aan en hamerde: ‘Da-ni-el! Die jongen met sproeten, waarmee jij bij Barbara opschept. Komaan! Jouw grote liefde, zegt zij. Jouw afgod. En jij trekt een Alzheimer-gezicht alsof je niet weet over wie ik het heb. Jij bent erger dan jouw opa.’

‘Oh ja? Euh… Neen, bedoel ik. Tegenwoordig hebben wij geen contact meer. Andere keuzevakken en zo.’ 

‘Keuzevakken?’, herhaalde zij lacherig. ‘Wist niet dat liefhebben een vak was. Hoe hedendaags.’

Spijtig, anders had jij er les in kunnen nemen, wilde hij op zijn beurt tegen haar tronie flappen. Maar hij hield zijn mond. Haar bemoeienissen zinden hem niet. Zijn gevoelens gingen haar niet aan. Zeker niet als het over Daniël ging. Zijn Daniël was vuur, heftig als een vlam. En van hem, hem alleen. Of beter: was dat lang geleden. De dwaas doofde de vonk zoals hij ze aanstak. Krak! Hopelijk had Diane niet gemerkt hoe hij rilde toen zijn naam viel.

‘Zal ik de bioscoopprogramma’s checken?’, vroeg hij om haar op andere ideeën te brengen en een reden te vinden om zijn gsm weer op te snorren. Benieuwd naar de inhoud van de laatste berichten. Plots meer geïnteresseerd in zijn sluikhandel dan zijn geaborteerde kalverliefde. ‘Waar heb je zin in?’ 

‘Oh…? Je kent mij. Spijtig genoeg zijn er geen Amerikanen in maatpak meer. Of Italianen die intellectuele wartaal in je oor wauwelen en er door de zwart-witbeelden zelfs sexyer uitzien. Voor mij? Iets luchtigs graag. Geen geweld. Zeker niet. En ook geen actie. Boem, boem. Mensen afknallen, daar kan ik niet tegen.’ Als een bakvis raasde zij verder. ‘Waar ik zin in heb? Goh. In een ouderwetse romance die mij ontroert. Al dat morbide nieuws op de buis. Niets voor mij. Het leven wordt met de dag moeilijker, saaier. Dat van mij is geen film, verre van. Ik zou het eerder een opera noemen. Met veel drama en een desastreus einde.’ Statig keek hij haar aan. ‘Ja, ja. Je zal zien hoe het afloopt. Wacht maar.’

Het leven van elke dag? Welk leven vroeg Thomas zich af. Met duim en wijsvinger viste hij de allerlaatste, zwartgeblakerde friet van zijn bord. Daarstraks had hij ze weggemoffeld omdat verbrand eten kanker verwekt. Nu kon het hem niet meer schelen. Liever de lust.

Zij werden onderbroken.

‘Madame… Alstublieft. Toekomst? Hier!’

Een bolle Afrikaanse zocht met uitgestoken hand de blik van Diane. Haar bonte boubou maakte haar heuvels indrukwekkend. Precies een vruchtbaarheidsbeeldje uit het Paleolithicum in reuzenformaat. Een Venus van Willendorf waarvan Diane enkele exemplaren in de glazen uitstalkast van de bibliotheek tussen de kunstboeken had staan. Dit prachtstuk zou haar collectie alle eer hebben aangedaan. Het was niet in kalksteen gegrift en geen duizenden jaren oud - alhoewel, met een Afrikaanse ziel wist je nooit - maar wel even rond en onfeilbaar in vruchtbaarheid. De vele meters katoen die haar inpakten, deden haar moederborsten en zware kont zelfs fertieler lijken. Terwijl de kleuren van haar puntige hoofddoek als uitroeptekens in de lucht uiteenspatten.

Zij legde een ranzig stuk karton op tafel en wees naar de zware letters die er even imposant uitzagen als zijzelf: WAARZEGSTER. De kleine tekst eronder was niet leesbaar van op afstand. Het was ook niet nodig, hij liet zich raden.

‘Graag een andere keer’, murmelde Diane. ‘Vandaag niet. Ik heb geen kleingeld op zak.’ Het klonk idioot, maar oprecht. Voorzichtig trok zij haar arm terug. Geen aanraking. Als doktersvrouw wist zij waar zij zich aan blootstelde. Van op veilige afstand gluurde zij naar het kaartje, verstopte haar handen in het servet op haar schoot en depte er voorzichtig haar mond mee schoon. 

‘Toekomst niet roze’, zong de donkere Madame Soleil met een wiebelende klauw waarin zij geldmuntjes deed rammelen. In de hoop dat het gerinkel aanzette er andere bij te stoppen. Diane moest denken aan het trucje van de mensen die voor een urinestaal in de dokterspraktijk van haar man maar konden plassen nadat zij het kraantje van het toilet hadden opengedraaid en door het spetterende water hun slaagkans hadden vergroot. ‘Alles somber. Veel bedrog’, jammerde de  waarzegster.

‘Mevrouw!’ riep Georges en haastte zich naar hun tafel. ‘Dit is ongezien! U kent de regels. Zoiets kan in deze zaak niet. Geen klanten lastigvallen.’ Hij wapperde met zijn witte servet alsof hij een bromvlieg buiten wipte. Maar dit insect was meer gewoon en liet zich niet intimideren door een bezem die uitgedost was als vogelverschrikker. De zwarte vrouw keek Diane indringend aan en stamelde iets van ongunstig lot en verderf. 

‘Eruit!’, bulderde Georges.

De vruchtbaarheidsgodin forceerde een monkellach die chagrijnig bedoeld was. Vooraleer haar massale figuur zich door de deuropening perste, spuwde zij opzichtig op de munten in haar hand. Een straal gif. Guur bleef zij Diane aanstaren.

‘Het leven’, gonsde zij. ‘Slecht voor u. Voor mij geen geld? Niet erg. U betaalt. Ooit. Leugens zijn de schaduw van de dood.’ En dan stoof de dol de buitenlucht in en sloeg de deur achter haar dicht.

Diane ondersteunde een slikbeweging met haar vlakke hand en huiverde theatraal. Het moment voor Thomas om in te grijpen en de meerdere te spelen, haar gerust te stellen. Tenslotte loog zijn moeder niet, ze had alleen een Visa Gold op zak, niet echt pasmunt. 

‘Maak je geen zorgen, Diane’, suste hij haar en aaide haar onderarm. ‘Trek het je niet aan. Dat verhaal speldt zij iedereen op de mouw. Niet bijster origineel. Altijd hetzelfde liedje: leven, verderf, dood. Banaler kan het niet.’

‘Maar dat van die leugens…’ Diane rilde als een espenblad. ‘Dat klopt in zekere zin.’

Om af te reageren, wilde zij haar neus snuiten en scharrelde in haar Delvaux naar een zakdoek. Het luxe leer glom. Het deed Thomas aan Mijn koffer denken, aan Houd de dief! uit het metrostation. Wat de pijn in zijn zijde deed opflakkeren. 

Discreet tastte hij naar de zere plek, maar beet op zijn tanden zonder beklag. Hier had dat verhaal over diefstal en dood compleet misstaan. In de wereld van een kapitaalkrachtige doktersvrouw was er geen plaats voor gezwets over onbeduidende en armetierige sukkels. Eigen problemen eerst. Eigen alles eerst.

‘Een geluk dat de waarzegster jouw handtas niet jatte’, zei hij met een onderdrukte glimlach. ‘Dat had gekund. Het kerstgeschenk van onschatbare sentimentele waarde, cadeau van pappie, weet je wel?’ Zij voelde dat hij haar aanviel en verkrampte. Lawaaierig haalde zij haar druipneus op. Thomas glunderde omdat hij haar in het nauw drong en ging een stap verder: ‘Stel je voor dat de waarzegster ermee aan de haal was gegaan. Dan miste je nu niet alleen je zakdoek, je portemonnee, je intieme spullen... Maar ook je verleden. Nu ik erover nadenk: zij pikte niets maar gaf je alles. Zonder dat het jou een rooie duit kostte. Toch waar! Zij deed jou inzien dat het altijd erger kan.’ Als een Shakespeare-vertolker deed hij zijn woorden galmen. ‘U betaalt. Ooit! Dat soort infantiele voorspellingen kan ik ook uit mijn mouw schudden.’

‘Jij en je geld’, klaagde zij terwijl zij zenuwachtig in haar zakdoek snoot. ‘Als mij iets kan worden gestolen, is het dat wel. Ik haat geld! Emoties, die zijn mij dierbaar. Affectie. Hartstocht. Maar geld? Jeetje…’ Na de Amerikaanse klassiekers, nu op de toon van een doordeweekse televisiereeks. Even ouderwets, even belegen.

‘En af en toe wat achttiende-eeuws zilver of een hedendaags kunstwerk’, vulde Thomas haar treiterend aan. 

‘Maar jongen toch. Jouw vader besteedt zijn cash beter aan ons dan aan wildvreemden, zo blijft het in de familie. Hij moet er hard voor werken. Al die zieken over de vloer. Bah! Wees blij dat jij dankzij die sukkelaars je eigen flat hebt. Maar ruim eens op! Al dat puin. Het is godgeklaagd.’ Nu zocht zij naar een reden om hem aan te vallen. ‘Ik word woedend als ik een stap op die vuilnisbelt zet. Ik zeg dit voor je goed. Niet om je te pesten.’ Opgejut aasde zij naar een poederdoos in haar handtas en werkte haar neus bij. De make-upspiegel in het dekseltje stelde haar gerust en gaf haar nieuwe argumenten. ‘Weinigen leiden jouw weelderig bestaan. Geef toe: wie kan er op zijn twintigste met bankbriefjes zwaaien? Niemand. Hopelijk heeft het plebs een andere compensatie, een eigen voldoening. En dan bedoel ik: iets anders dan een partner die je nooit te zien krijgt. Iemand die op tijd en stond je lichaamstemperatuur neemt. Want, arts of geen arts, na al die jaren bewoon ik het huis met iemand die niet weet of ik koorts maak of onderkoeld ben, die niets met mij deelt.’ Zij zweeg even en vervolgde: ‘God zij dank, sinds het buitengoed in Thuynberg, ook niet langer het bed.’ 

Thomas haakte af. Hij had zijn buik vol van dat verhaal. Haastig controleerde hij op zijn iPhone het precieze uur van zijn zakenafspraak. Het dessert mocht er aankomen. Liefst met veel room. 

In alles was hij de tegenpool van zijn moeder. 

‘Moest je dit weekend onverwacht naar Thuynberg afzakken, zonder te verwittigen, dan ben je natuurlijk welkom. Ook met Daniël. Misschien moet jij voor zijn keuzevakken kiezen. Ik ben zo benieuwd. Roodharige mannen maken mij week, omdat je door hun huid naar binnen kan kijken als bij flinterdun porselein. Maar begrijp mij niet verkeerd: ik dring niet aan. Nooit! Dat weet je. Het zou geweldig zijn. Want…’, geniepig kapte zij haar zin af. ‘Je gaat opkijken. Ik ga voor een verrassing zorgen. Iedereen zal grote ogen opzetten. Zelfs mensen die mij niet kennen. Ik heb een roeping.’

‘Ja, ja.’ zeurde Thomas. Hij had al lang geen boodschap meer aan haar Cassandra profetieën en het einde van hun lunch was toch in zicht. 

‘Doe maar verder. Spot maar met mij zoals de anderen. Niemand steunt mij.’

Toch wel. Thomas wilde haar bijtreden, maar werd onderbroken door toeterende Georges.

‘De aardbeien!’ riep hij. ‘Met twee lepels! En de slagroom aan een kant.’

‘Stort je maar op de verzadigde vetzuren’, smoesde zij van zodra de kelner zijn rug had gedraaid. ‘Dit is zoals voorheen in mijn bed: ieder zijn eigen kant. Dat was het begin van het einde.’

‘Voor mij, de kant met de calorieën’, grapte hij. 

Het werd haar te veel. Wat een kwal, haar zoon. Woedend gooide zij de lepel tegen het tafelblad zonder een aardbei op te pikken. Zij had er geen zin meer in en keek nors. Voor hem het startschot om zich op de room te werpen, de geste om haar af te knallen. Wat dacht zij wel? Het moederschap gaf haar geen recht om haar neus in zijn bestaan te steken! Wat een lef: vermoeden dat hij verliefd was. Dat was haar zaak niet. Oké, hij was onder de indruk van Daniël, maar had hem snel uit zijn hoofd gezet. Hij moest wel. Maar dat zou hij haar nooit bekennen. 

Traag likte hij de slagroom van de lepel die hij samen met een gezwollen vrucht door zijn breed opengesperde lippen wurmde.

Zij bette met de servet opnieuw haar rode mond. Voor de vijfde keer. Haar lege blik gericht naar een punt achter in de zaal.

De spanning was om te snijden. Zo hoorde het bij het einde van hun maandelijkse afspraak. Elkaar in de haren vliegen. Elnett of geen Elnett: zij waren het beiden waard. 

Zo hoorde het. Neen, zo moest het. Afscheid nemen met dorre tranen, wrok. Nogal wiedes. Geen smak bij de aankomst, geen gekak bij het vertrek. 

Haar adieu voor hem: een stomp in zijn gemoed. 

Zijn vaarwel voor haar: een por in de baarmoeder. 

En zo konden zij er weer een maand tegen. Elk op zijn manier.

Wildvreemden moet je ontzien, maar er is geen groter familiaal voorrecht dan onmin.



Alvorens hij naar zijn afspraak spurtte, nam hij nog snel een nieuwe douche en deed een grondige, globale inspectie. Hij wilde er zeker van zijn dat er na de scheerbeurt van gisteren geen barbaarse plukken haar onder zijn oksels, in zijn bilspleet of rond zijn geslacht waren achtergebleven. Vooral op de plaats die de anderen de schaamstreek noemden, maar waarmee hij liever uitpakte dan zich ervoor te schamen. Hij wilde kost wat kost een strijdbaar lichaam tonen. Strakke spieren, zonder ridicule dons op strategische plaatsen en die waren bij hem behoorlijk talrijk.

Een levend standbeeld wilde hij zijn. Met een marmeren huid als een ongenaakbaar schild. Een actuele kopie van Michelangelo’s David op de Piazza della Signoria in Firenze. Om voor eeuwig te staan pronken op een sokkel, voor altijd te worden aanbeden. Een superheld buiten competitie. Een poppers-ster zonder houdbaarheidsdatum. Daar hadden zijn klanten grof geld voor over. 

‘Verdomme! Dan toch.’ Geen pluk haar, wel een mauve plek, een deuk in de nerven van zijn spierwitte carrara. 

Met een handspionnetje inspecteerde hij in de weerkaatsing van de badkamerspiegel de averij die de verplegers vanmiddag op zijn rug hadden veroorzaakt. Precies een vulgaire stempel zoals bij de keuring van vlees. Te laat om te betten. Het viel mee. De pijn was weggetrokken. Over enkele dagen zou de huid geel en vaal uitslaan, dat stond vast. Walgelijk als restant van gemorste koffie. Vervloekte brancardiers!

Geprikkeld boende hij over de schandvlek, in de hoop ze weg te gommen. Wat voor rode randen zorgde en de bluts groter maakte. Het probleem zat dieper, onder de bast. Hij liet het best zo. Terwijl hij in zijn broek schoot, verifieerde hij of de juiste spullen en speeltjes in zijn sportzak zaten voor hij ze dicht ritste. De tas, dan de broek. Niets ontbrak. Hoe professioneler, hoe hoger de gage. Hoe meer hij kon eisen. Alles stond of viel met de attributen. En de werkmethode.

Carrière voorbereiden? Wat dacht Diane wel? Hij moest er om lachen. Hij had zijn toekomst al lang ingezet en wist precies hoe hij de anderen moest aan- en inpakken. Hoe hij ze zonder meer moest pakken en hun poen afpakken. Zijn moeder gaf er zich geen rekenschap van, dure dame Diane. Diane Chasseresse zoals zijn vader haar in een onbezonnen moment noemde. In de tijd dat er tussen hen nog een zweem verliefdheid in de lucht hing, toen zijn vader haar moeke noemde en zij hem de troetelnaam pappie gaf. Sindsdien was zij een mythologische eega met de kwaliteit van ranzige keuken geworden. Een afgedankte klokhen zonder toekomstperspectief. Een moeder die geen ambitie koesterde en zich tevreden stelde met een trage internetverbinding, een lamentabele connectie.

Mijn moeder? pufte hij. Een potvis.



De deur van zijn studentenflat draaide geruisloos in haar hengsels. Eerst tot tegen zijn rug aan om het geluid te dempen, dan in het slot. Alleen de a, a, a, aaaaa’s, gevolgd door i, i, i, iiiiiii’s waarmee zijn buurvrouw onder houterige pianobegeleiding een bariton klaarstoomde vulden de gang. Samen met de stank van verschraalde kattenpis. Thomas wachtte tot het keelgeluid van de man zwaar genoeg doorklonk en de kust veilig was vooraleer hij een voet verroerde. Als een robot nam hij de tijd om de appartementsdeuren te checken. De scherpe urinegeur belette hem te talmen. Met duistere blik en spitse oren sloop hij verder om ongezien het gebouw te verlaten. Hij wilde vermijden dat de buren zijn dubbelleven en geheime handeltje zouden ontdekken. Niet omdat hij er zich voor schaamde. Hij was trots op zijn kunstjes maar weerde pottenkijkers. Hoe discreter het contact met zijn klanten, hoe intenser de intimiteit. Hoe groter het mysterie, hoe heftiger de opwinding. Thomas Leroy was een student als een ander,  Tom Goldy was een witte raaf. Natuurlijk moest hij zich geen zorgen maken. In zijn zwarte maatpak en lederen overjas kon niemand hem herkennen. De doordeweekse student in jeans en geruite cowboy hemd liep er nu bij in een Matrix pak. Hij was een zelfzekere Mister Hyde waarin niemand de Master Hide kon vermoeden die hij vannacht ging opvoeren. Zelfs de aftandse sporttas die hij dagelijks mee naar de fitness sleurde zag er onschuldig uit. Toch haastte hij zich in de hoge kraag van zijn overjas naar de lift en stapte er pas in nadat hij niemand had bespeurd.

Zijn gehoor screende elk geluid, elke beweging, maar ontwaarde alleen de echo’s van de hatelijke a’s en i’s. Het gezoem van de trage liftkooi zorgde voor rust en voerde hem fluwelig naar beneden. Tot in de ondergrondse parking, waar zijn Mini hem opwachtte. Een mak dier dat hij in een driftige rit ging ophitsen tot een dreigend monster. 

De aangekoekte motorolie op het cement maakte een einde aan de zure geur van urine op zijn verdieping. Er hing weer opwinding in de lucht.



Neen, hij liep niet hoog op met zijn moeder. Als enige zoon naast twee nukkige zussen had hij beter gehoopt. Of moest hij zeggen: als enige nicht?

Allicht was dat de reden waarom Diane hem afstrafte. Zo uitte zij haar wrok van gekwetste moeder. Een afkeer die ongetwijfeld werd aangedikt door zijn gedrag van snotaap die meer vrouwelijke trekken vertoonde dan de drie mokkels van het huis tezamen. Thomas was een Sneeuwwitje in een Rode Ridder Body, een barbiepop met het lijf van een drakendoder, een gladde Miss Universe met spier- en andere ballen. Natuurlijk was dat de reden niet waarom hij en zijn moeder elkaar in de haren vlogen, dat wist hij ook. Zijn gedrag kon haar niet schelen van zodra het de goede naam van de familie niet naar de vaantjes hielp. Maar de rol van slachtoffer lag hem wel. Dat hielp hem vooruit en was zijn beste excuus voor zijn frivool leventje. Zo kon hij laten zien wat een bink hij was. Of toch bijna. Hoe meer hij zijn best deed om zich een stoere smoel aan te meten, hoe onzekerder hij zich voelde. Behalve tijdens de seksspelletjes, waarin hij het hoge woord voerde en de teugels stevig in handen had. De enige momenten waarin hij genoot, buiten de leut met zichzelf.

Stel je maar geen belabberde vragen, chum,  suste hij zichzelf terwijl hij zijn spullen in de autokoffer kieperde. Klop vanavond maar door. Dat is jouw job, daar word je voor betaald. En zo vergeet je de rest, de pest.

Hij knelde de versnellingspook in zijn hand en deed de banden van de Mini in de ondergrondse gieren. Tot zijn grote voldoening. Iedereen moest horen hoe de wraak van een onschuldige homo sine laude ijzig in de ziel snerpte.



Achter de deur van de flat waar Thomas zijn afspraak had, werd hij opgewacht door een Lego Mannetje dat ter hoogte van de benen enkele blokjes te weinig had. Een monster met dwerggroei waarvan de opgeblazen bovenarmen en brede schouders aantoonden dat het bij het gewichtheffen zijn onderstel uit het oog had verloren. Door de stof van zijn losse trainingspak priemden opgezwollen tepels en een bol kruis. Zelfs van op afstand rook het weefsel naar een onfris washandje, waarbij de geur van zeep en zweet elkaar in vulgariteit overtroefden. In het halfduister bemerkte Thomas hoe een brede pornosnor het plaatje vervolledigde. De afhangende randen trokken zich door in de tattoos van klimplanten, hagedissen en demonen. Een prentenboek dat langs de nek tot onder de muts in de vorm van een pannenkoek op de kale knikker van het geblokte misbaksel doorging.  Het was een heldendicht zonder nimfen en sirenes. Deze Odysseus deed zijn ding zonder vrouwelijk schoon en werd in de heetste stormen alleen door stoere kerels gestut. Hij zag er inderdaad uit als iemand die op wurgseks kikte.

Thomas hoopte dat er snel een einde kwam aan de in medias res. Hij leunde tegen de toegangsdeur aan en liet zijn sportzak als een slapjanus naast zich zakken. Uitdagend duwde hij zijn kin de lucht in, bekken naar voren, voeten breed uit elkaar, het directe antwoord op de prominente walrussnor. En verder geen flauwekul. Hier ter plaatse ging het gebeuren, zonder voorspel, zonder luie stoel of matras. Gewoon, recht voor de raap. 

Precies de positie waarop de flutheld aanstuurde. Lenig zakte hij door de knieën en snuffelde van op afstand aan de zware riem, de broek waaronder hij de leren jockstrap rook en leunde verder tot bij de schuiten van Thomas. Zijn neusgaten zetten breed uit. Als een geslagen hond keek hij omhoog en maakte een wurggreep met zijn handen die smeekten het in zijn plaats te doen. Thomas schudde nee met zijn hoofd. Hij bepaalde het scenario. De stakker pruilde. Traag boog de man zijn logge karkas over de tas heen, nam de ritssluiting tussen zijn tanden en zipte ze open. Als een getrainde drugshond zocht hij in de buidel naar een wip. Perfect: die met de fallus grip. Hij graaide ze er met zijn mond uit en sabbelde als een boreling aan het uiteinde. Ondertussen scharrelde zijn linkerhand in de trainingsbroek naar een andere grip. Onder vreemde geluiden, van lurken en snurken. Maar het noodweer ging snel liggen. De tijd om in de badstof van zijn kruis een slijmspoor achter te laten.

Dat was het dan, gedaan voor het begonnen was. Een epos in zakformaat, een iliade voor prutsers.

Met een smal gebaar hees de prins van ondiepe wateren, een witte envelop de lucht in. Een wimpel waarmee hij zijn volle overgave aankondigde. 

Thomas pikte ze op, liet ze in de binnenzak van zijn leren jekker glijden en perste de hendels van zijn sporttas samen. Snel naar buiten. Ontgoocheld dat hij voor deze onzin zijn godenlichaam had opgepoetst en er niets te kloppen viel. Hij kreeg zelfs niet de gelegenheid om zijn handschoenen uit te trekken.

Maar de dubbele duiten waren hem meer waard dan de eer. Een beetje toch.

Kwaad liet Thomas de motor van zijn auto weer optrekken. Hij had een hekel aan suffers. Verkrampt mompelde hij:

‘Daniël, snel. Jou wil ik. Alleen jou. Nu!’





























Reacties

Populaire posts